Future Case

Crossmedia, Social, Mobile, Business Modeling, Marketing, Research and insights

The Entrepreneurial State | MARIANA MAZZUCATO

leave a comment »

Written by Kees Winkel

February 5, 2016 at 12:48

Posted in 1

Media Archaeology Out of Nature: An Interview with Jussi Parikka | e-flux

leave a comment »

Written by Kees Winkel

February 14, 2015 at 13:13

Posted in 1

Are Wearables Already Wearing Out Their Welcome? | Mobile Marketing Watch

leave a comment »

Written by Kees Winkel

May 27, 2014 at 17:31

Posted in 1

Mens & Machine

leave a comment »

Een exploratief essay naar een theoretisch kader voor HBO-onderwijs met als werktitel ‘The Future is Now. Over Cyborgs, Nieuwe Media en Digitale Cultuur’.

Dasein ist Design.”

Peter Sloterdijk[1]

 

“More human than human is our motto.”

Dr. Eldon Tyrell [2]

 

Aanleiding

“The hope is that in not too many years, human brains and computing will be coupled together very tightly, and that the resulting partnership will think as no human brain has ever thought.”

J.C.R. Licklider, ‘Man-Computer Symbiosis,’ 1960[3].

 

De opleiding Digitale Media en Communicatie[4] van de Hogeschool Utrecht is enig in haar soort. Er zijn wel andere studies die opleiden tot HBO-bachelor in digitale media (en communicatie) maar de opleiding in Utrecht kenmerkt zich door een innovatie-gerichte en vooral menselijke benadering van het domein van digitale media en communicatie. De opleiding is niet erg technisch van aard en richt zich vooral op digitale media in onze huidige tijd én de (zeer) naaste toekomst.

“Communicatiemiddelen en -media spelen een belangrijke rol in het uitvoeren van het communicatie- en informatiebeleid van organisaties. In de communicatie met klanten, medewerkers, partners en overige betrokkenen winnen de digitale communicatiemiddelen steeds meer terrein. De opleiding Digitale Media en Communicatie richt zich met name op het ontwerpen, produceren, accepteren en gebruiken van deze digitale communicatiemiddelen.” (Studiegids Bacheloropleiding Communicatiesystemen Digitale Media en Commnuicatie. 2013 – 2014).

Technologische ontwikkelingen die een impact hebben op de maatschappij, vormen de basis van het curriculum van DMC. Maar een cursus die zich richt op de relatie tussen mens en machine bestaat nog niet, terwijl juist deze relatie de kern is voor een deel van de maatschappelijke ontwikkelingen; mens en machine – technologische ontwikkeling – gaan hand in hand met de menselijke ontwikkelingen. En zonder perse technologisch deterministisch te willen klinken, kunnen wij stellen, dat zonder de technologische ontwikkelingen de maatschappij wellicht een ander karakter zou hebben.

Een reden voor het manco van aanwezigheid van een cursus die de relatie van mens en machine benadrukt kan zijn dat de urgentie om de technologische ontwikkelingen te vatten niet wordt onderkend. Technologische ontwikkelingen worden wel gevolgd, maar er wordt niet steeds geanticipeerd op mogelijke ontwikkelingen, wat ertoe leidt dat de opleiding trendvolger is en geen innovatief karakter heeft.

Moet de opleiding een innovatief karakter hebben? Het antwoord daarop is ja, zeker als wij kijken naar het speerpuntenbeleid van de Hogeschool Utrecht. De HU wil zich in het centrum van de Creative Industry in Nederland zien als kennis- en opleidingscentrum. En dat vereist de ontwikkeling van visie en het formuleren van een toekomstbeeld dat geldt als koersgevend kompas. Een cursus die de relatie tussen mens en machine onderzoekt – in eerste instantie aangeboden als een minor en vervolgens geïntegreerd in het reguliere onderwijs – wordt gezien als een waardevolle verdieping van het curriculum van DMC waardoor zowel student als docent en in feite het gehele beroepenveld, fundamenteler en substantiëler leert te denken waar men mee bezig is; de (on-)mogelijkheden van de inzet van technologie ten behoeve van de ontwikkeling van de maatschappij en het nastreven van ideologie en overtuiging. Computers, in alle vormen en maten spelen in dit proces, want zo mag men de mens – machine verhouding wel zien, een cruciale rol.

Over computers (over technologie)

Computers doen heel veel dingen goed. Ze kunnen complexe berekeningen uitvoeren en de snelste computers kunnen per seconde miljarden getallen verwerken. In het populaire discours wordt met regelmaat geopperd dat de mens op een gelijkaardige manier ‘rekent’ als de computer. De menselijke prefrontale cortex en basale ganglia schijnen volgens professor O’Reilly van de universiteit van Boulder, Colorado grote overeenkomsten te hebben met het binaire systeem van een computer (O’Reilly, 2006).

Computers zijn ook goed in het bewaren en terugvinden van informatie. Ervan uitgaande dat jouw computer niet stuk gaat, kan je na lange tijd dezelfde informatie terugkrijgen, exact zo als je het ooit hebt opgeslagen. Computers vergeten nooit de feiten en hun samenstellingen.

Maar computers zijn niet overal goed in. Sommige computers lijken wel een beetje op de mens. Zo versloeg de computer Deep Blue schaakgrootmeester Kasparov in 1997 en insinueren bepaalde robots menselijk gedrag (van Hal 9000 tot aan Samantha, Asimo en R2-D2.[5]) Maar computers neigen het meestal af te leggen als de competitie wordt aangegaan met mensen. Een vermoedelijke reden hiervoor is dat mensen goed zijn in het anticiperen en aanpassen aan nieuwe situaties terwijl computers problemen hebben met spelers die hun gedrag irrationeel veranderen (bijvoorbeeld tijdens een game[6]).

Mensen zijn ook beter in dingen leren door observatie en experiment. Er zijn computers en software die deze kwaliteit imiteren[7], maar in de regel is het moeilijk om een computer te bouwen en te programmeren die leert door ervaring. De meeste computers zijn begrensd door een set van parameters, terwijl de mens verschillende disciplines kan aanleren.

Andere elementen van het functioneren van de hersenen zijn nog altijd een raadsel. Cartiaanse aspecten als emotie, zelfbewustzijn, ambitie en zelfbehoud zijn ingekapseld in onze hersenen. Computers kennen deze concepten niet. De mens is in staat applicaties te programmeren die menselijke reacties imiteren (mentale druk, warm gevoel, etc.) maar de machine voelt zelf niets al bestaat er, bijvoorbeeld in science fiction, een verlangen om het gevoel bij machines aan te leren:

Samantha: “Is that weird? You think I’m weird?”
Theodore: “Kind of.”
Samantha: “Why?”
Theodore: “Well, you seem like a person but you’re just a voice in a computer.” Samantha: “I can understand how the limited perspective of an unartificial mind might perceive it that way. You’ll get used to it.”
[Theodore laughs]
Samantha: “Was that funny?
Theodore: “Yeah.”
Samantha: “Oh good, I’m funny!”[8]
(Her, 2014)

Ook al schijnt het zo te zijn dat de computer niet het juiste model voor de hersenen is, het weerhoudt de mens er niet van steeds weer pogingen te wagen de hersenen – misschien het beste samengevat als intelligentie – te trachten te simuleren. En daarmee begeven wij ons op het vlak van de kunstmatige intelligentie, de talige en steeds lerende – en dus ook bezielde en subjectieve – ontwikkeling die uiteindelijk zou kunnen leiden tot een wezenssoort met een geheel nieuwe grondslag, een ras dat er nog niet is maar eraan komt; de nieuwe Companion Spieces, zoals Donna Haraway het noemt?

Kunnen gesimuleerde hersenen denken, voelen en experimenteren en uiteindelijk het leven – menselijk leven – ervaren als een organisch menselijk brein? Misschien moeten wij deze vraag omkeren: groeit de mens niet toe naar technologische uitbreiding (sublimatie?) van de biologische menselijkheid? En hoe zullen in het geval van de versmelting van mens en machine, onze communicatiesystemen zich ontwikkelen? Ontegenzeggelijk observeren wij momenteel een toename in de introductie en het gebruik van kleine, draagbare en vooral slimme elektronische apparaten; wearable computers. Het is een categorie technische hulpmiddelen die het in zich heeft, of in ieder geval claimt het in zich te hebben, ons leven te verrijken door technologische oplossingen. Het gaat dan niet alleen om smartphones, handige en slimme communicatieapparaten waarmee ook kan worden gebeld, ook apparaten zoals stappenmeters, hartdrukmeters en intelligente pacemakers behoren tot dezelfde categorie[9]. En nog recentelijk toonde de VPRO een documentaire in haar programmaserie Tegenlicht, De Techmens, waarin een Amerikaan werd gepresenteerd die bij wijze van experiment, al jaren lang om de drie minuten automatisch een foto laat maken door een mini-camera die hij als halsketting draagt. Ook registreert deze Gordon Bell[10] permanent onder andere zijn hart, stappen en energieniveaus, steeds met kleine, op de huid gedragen digitale apparaten; wearable computers in de vorm van horloges en armbanden. Het argument voor deze vorm van registratie van ‘het leven’ is dat bepaalde informatie wel van belang kan zijn om op bepaalde momenten terug te halen, te retrieven, maar waarvan het verder onnodig is het parate kenniscentrum van ons geheugen te belasten; informatie dus die slechts op specifieke momenten gewenst is. Bell introduceert zijn fenomeen op een wel typisch Amerikaanse wijze door te claimen dat ‘The total recall revolution is inevitable. It will change what it means to be human. It has already begun” (Bell, 2010).

In deze stelling kunnen wij lezen dat computers ‘iets’ doen met ons leven, voor sommigen leveren ze een meerwaarde, voor anderen dringen zich langzaam maar zeker dystopische beelden op die uiteindelijk leiden tot een verslaving van de mens; de mens wordt slaaf van haar eigen technologie. Maar waar ligt nu het realistische midden?

Een antwoord hierop is niet eenvoudig en hangt af van veel factoren die met protocollen en conventies te maken heeft en vraagt om verdieping in dit fenomeen door studenten DMC

 

Zeitgeist, Mythe en het fenomeen

Everyone takes the limits of his own vision for the limits of the world.
Arthur Schopenhauer

De genealogie van onze samenleving wordt in hoge mate bepaald door zeitgeist, technologie en het zien van (on)mogelijkheden tot innovatie. Dat is niets nieuws. Altijd al heeft de mens (technische) noviteiten bedacht en ingezet om zijn leven op een of andere wijze te verrijken en ook in onze dagen, of juist in onze dagen, lijkt de technologische ontwikkeling maatgevend voor de hedendaagse maatschappelijke, economische en politieke ontwikkeling.

Nederland kent één van de hoogste, zo niet de hoogste, penetraties van het Internet in huishoudens en ondernemingen in de wereld en ook het gebruik van smartphones en tablets is in ons land verworden tot dagelijkse – mainstream – technologie (ITU ICT Facts and Figures, 2013) onder het grootste gedeelte van de populatie. Maar ontwikkelingen van acceptatie en gebruik van verbindingstechnologie (connectivity) observeren wij ook in veel andere landen, andere markten en culturen; samenlevingen zijn constant in ontwikkeling en technologie helpt daarbij én wordt genoemd en geroemd als drijfveer van die ontwikkeling.

In deze context ontwikkelt zich een discussie over de grenzen van de toelaatbaarheid – zeg invloed van – technologie op onze existentie als mensheid waarbij velen de toenemend (vermeende) afhankelijkheid van technologie ter discussie stellen of zelfs op voorhand afkeuren. De discussie neigt naar één over Technologisch Determinisme aan de ene zijde van het ontwikkelingsfirmament en Sociaal Constructivisme aan de andere zijde. Zoals meestal ligt de waarheid waarschijnlijk ergens in het midden. Maar waar dat midden zich precies bevindt is een zaak van interpretatie en voor velen een geloof in de exclusieve en specifieke krachten van de technologie.

Als wij naar onze recente geschiedenis kijken, zien wij sinds de introductie en ontwikkeling van de telegrafie en radio en zelfs nog eerder de automata ten tijde van de Verlichting een toename van technologische (lees voor onze tijd elektronische en digitale) ‘hulpmiddelen’, die zich openbaarden in de samenleving met een vermeerdering volgens de wet van Moore[11]. Het zijn toepassingen die zich steeds verdubbelen en ogenschijnlijk een steeds meer onuitwisbare rol spelen in ons dagelijks bestaan. Overigens past in deze ontwikkeling ook een substantiële groep van ‘hulpmiddelen’ die na een bepaalde levenscyclus weer vertrokken is van het firmament van de mainstream technologie. Wie herinnert zich nog de Telex, Telefax, de Kermit, Pager, 27MC, ARPAnet of, ik zeg het uit pure nostalgie, het gelukstelegram dat werd aangeboden door een diender der eerste klasse der PTT? De lijst van ‘dode’ media is lang en wie weet waar onze nazaten, vijftig jaar na nu over gniffelen als zij Oma’s en Opa’s nostalgie horen over Hyves, Facebook, Pinterest, Youtube, smartphone, tablet, GPS en 4G. Vijftig jaar?

Wij kunnen er niet omheen dat onze wereld steeds ‘digitaler’ wordt, steeds vaker heeft iedereen te maken met digitale media, Internet en GPS. En ook steeds meer zien wij een versmelting van die media met het menselijk lichaam. Steeds dichter komt de technologie richting het menselijk lichaam. Was er eerst alleen de pacemaker die werd geïmplementeerd om ons leven te faciliteren, nu is het de chip die ons toelaat in uitgaansgelegenheden zonder dat wij credit cards of cash op zak hoeven te hebben. En zelfs zonder directe versmelting van mens en machine – ik bedoel technologische implementaten – versmelten wij met de technologie: onze smartphone houdt keurig bij waar wij steeds zijn in onze mobiliteit en Google en Ahold houden bij wat onze favoriete tandpasta, wijn en groente is. Een ring aan de vinger leidt je door een historische reis bij het museum Beeld & Geluid en welke chauffeur kan nog zonder een navigatiesysteem dat leidt naar vooraf ingegeven destinaties. En dan is er de eerder genoemde pacemaker die ons leven faciliteert door ons hart met de regelmaat van de klok te laten pompen. Een levens-cruciale technologie en een applicatie die door artsen in ons lichaam wordt ingebracht, geïncorporeerd. Een algemeen erkende en geaccepteerde levensbevorderende technologie.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw keken massa’s TV-kijkers naar de bovenmenselijke kwaliteiten van de 6 Million Dollar Man[12], een imaginaire op aarde neergeplofte astronaut uit het toen ter tijde spraakmakende Amerikaanse Apollo-ruimtevaartprogramma, die door de evenzo Amerikaanse regering werd opgekalefaterd tot een, zoals rond die tijd al genoemd, bionic man, een cyborg[13]; een biologisch lichaam waarin technologie werd geïmplementeerd zodat de betreffende persoon zijn of haar leven kon voortzetten. En wat alras bleek uit de TV serie was dat de cyborg-astronaut opeens over lichamelijke kwaliteiten beschikte die hij vóór zijn ongeluk had moeten ontberen; hij was sneller, sterker, slimmer en ontegenzeggelijk eerlijker (humaner) dan voorheen. Maar ook al ver voor de TV serie over dit tot retorisch (koude oorlog) rolmodel verheven wezen, zijn cyborgs vertegenwoordigd in onze samenleving. Een wel heel interessant voorbeeld hiervan is de mythisch-metaforische gestalte van Maria in Helmut Lang’s Science Fiction film Metropolis uit 1927 waarin een direct verband wordt getrokken tussen de door elektriciteit tot leven gebrachte robot Maria en de personificatie van de Maagd Maria die uiteindelijk de menselijkheid laat overwinnen.

En dan bevinden wij ons in 2014. Een tijdperk waarin de wereld geheel anders is dan vijf tot tien jaar geleden. Een era waarin nieuwe media een cruciale rol spelen in het dagelijks leven. Het lijkt alsof machines ons tempo domineren, mobiliteit is een principe geworden en connectiviteit een vereiste. En steeds dichter kruipt de technologie naar het biologische lichaam van de mens, waarbij de pacemaker inderdaad het liefelijke voorbeeld is. Maar hoe zit dat met de ethiek van de ingebrachte chip (huisdieren worden niet eens meer verzekerd als zij niet ‘gechipt’ zijn)? En hoe normaal vinden wij de Zuid-Afrikaanse hardloper, ‘The Bladerunner’, de Zuid-Afrikaan Oscar Pistorius, die meedeed aan de ‘gewone’ Olympische Spelen omdat hij te snel was voor zijn collega-cyborgs die om het goud streden tijdens de Paralympics?

In een volgens mij nogal fraai essay van Geert Mak, Het ontsnapte land, lees ik de voor mij intrigerende zin “Cruquius is [zo] niet alleen een vroeg staaltje van geavanceerde techniek, het is ook een vroeg voorbeeld van fascinatie voor een technische oplossing die allesoverheersend wordt” (Mak, p.54). Een mooi voorbeeld van beschouwing op het Technologisch Determinisme dunkt mij; de technische oplossing, in dit geval van het droogmalen van polders, die allesoverheersend wordt in Mak’s betekenis dat de techniek ook kommer en kwel bracht in de vorm van de zogenaamde polderziekten, cholera en malaria waren vlak na de drooglegging van de Haarlemmermeer geen uitzondering in omliggende steden als Haarlem en Amsterdam.

Marcel ten Hooven noteert in de Groene Amsterdammer van 2 oktober 2013 de gedachten van Jos de Mul: “Al eeuwenlang wenden mensen de techniek aan om het noodlot uit hun bestaan te weren, tot dusver tevergeefs. Zal het wel lukken nu met de bio- en informatietechnologie lichaam en geest object van techniek worden? Nee, zegt filosoof Jos de Mul, en dat is niet erg” (Ten Hooven, p.38). En even verderop in het artikel zegt de Mul: “De mens is van meet af aan een technologisch wezen, een cyborg geweest” (ten Hooven, p.39)[14].

Dit soort vragen verdienen een antwoord, niet alleen vanuit het populair ethisch discourse van dit moment, maar tevens vanuit een meer academisch perspectief, waarbij tevens argumentatie moet worden gegeven aan de richtingen van ontwikkeling van de versmelting van mens en machine.

 

In zijn essay Kunst na 1850, meent de Engelse kunstfilosoof Sir Herbert Read “in algemene zin kan [in dit verband] zeker worden erkend dat in elk tijdperk economische en maatschappelijke ontwikkelingen een wisselende belichting geven aan grote stromingen in het denken en in de theorievorming” (Read, p.11). Read spreekt over het fenomeen van de Zeitgeist, de geest van het moment – het momentum – waarbinnen veel gebeurt, ongeacht de globale locatie van een uitvinder of de communicatie van vorsers onderling. Zo gaat het verhaal, de mythe mogelijk, dat in de jaren tachtig van de negentiende eeuw er misschien wel vijf of zes uitvinders zich bezig hielden met de telefoon. Het was evenwel Alexander Graham Bell die met de eer ging strijken, alleen omdat hij ogenschijnlijk het meest commerciële inzicht had en zijn ontdekking tijdig patenteerde. Andere telefoonuitvinders van hetzelfde moment(um) waren onder andere Charles Page, Innocenzo Manzetti, Charles Bourseil, Johann Reis, Antonio Meucci, Cromwell Varley. Poul la Cour en Daniel Drawbaugh[15], en allen bedachten een soort telefoon of een (genealogische) stap in de ontwikkeling van de telefoon. De prachtige mythe dat Alexander Graham Bell de telefoon heeft uitgevonden is dan ook een schitterend staaltje nationaal-propaganda van een staat in opkomst; de Verenigde Staten van Amerika wilde zich naar het schijnt, positioneren als het land van de onbegrensde mogelijkheden, ook die in termen van communicatie.

 

Over theorie en praktijk

 

The hope is that in not too many years, human brains and computing machines will be coupled together very tightly, and that the resulting partnership will think as no human brain has ever thought.

J. C. R. Licklider, “Man-Computer Symbiosis,” 1960[16]

 

Stephan Hawking en Donna Haraway zijn twee wetenschappers met uitgesproken ideeën over wat de samensmelting van mens en machine voor de mens betekent. Hawking, die nog recentelijk zitting nam in een denktank van de Universiteit van Cambridge, met als onderwerp de mogelijke overname van het menselijk soort door apparaten (computers) met voldoende kunstmatige intelligentie (AI, Artificial Intelligence), is zeer verontrust over de voortgang en ontwikkeling van het menselijk ras. Hawking gelooft dat de darwiaanse ontwikkeling, the survival of the fittest, van de mens zo een beetje op haar einde loopt en dus bijna voldaan is. De nieuwe, vervolg-innovatie komt dan voort uit de incorporatie van technologie en volgens Hawking, specifieker de genetische manipulatie (hersenmanipulatie) met als doel voor de mens intelligenter en slimmer te worden dan onze in intelligentie en slimheid ontwikkelende computers. Die ontwikkeling van intelligente computers leidt onherroepelijk tot een zelf-lerend vermogen van die computers. En dat leidt tot voor mensen onhandelbare apparaten.

Donna Haraway anderzijds, is niet verontrust door dit soort afwijkende relaties, zoals ze stelt in haar Companion Species Manifesto; zij ziet de ontwikkeling van adaptieve (aanpasbare) relaties met andere soorten als een natuurlijke, bijna biologische evolutie. Vanuit dit perspectief is de samensmelting van het menselijk organisme met cybernetica – technologie in deze – een natuurlijk proces dat uiteindelijk leidt tot een nieuw ras met haar eigen genetische code (zoals gedroomd door Octavia Butler in haar roman over de Oankali, ‘Lilith’s Brood’[17]).

Op 8 januari 2013 maakt Fastcompany.com bekend dat de bekende en populaire wetenschapper Stephen Hawking zich heeft aangesloten bij een internationale denktank met de veelzeggende naam ‘The Cambridge Project for Existential Risk’ (het menselijk voortbestaan betreffende risico) dat als belangrijkste opdracht heeft de mensheid te verdedigen voor toekomstige dreiging; “defending humanity from futuristic threats” (Ungerleider, 2013). De Cambridge Project for Existential Risk is opgericht in 2002 omdat, zo meldt haar website, de leden bezorgd zijn: “concerned that developments in human technology may soon pose new, extinction-level risks to our species as a whole. Such dangers have been suggested from progress in Artificial Intelligence (AI), from developments in biotechnology and artificial life, from nanotechnology, and from possible extreme effects of anthropogenic climate change. The seriousness of these risks is difficult to assess but that in itself seems a cause for concern, given how much is at stake” (Price et al., 2012).

Deze nogal dystopisch beschreven prognose van de naaste toekomst van de mens refereert aan een brede maatschappelijke discussie die niet alleen gevoed wordt door de gedachten van academici maar ook (en mogelijk vooral) wordt gepopulariseerd door geïnteresseerde leken en politici en publieke beleidsmakers.

Volgens Hawking heeft de evolutie van de homo sapiens tot nu toe miljoenen jaren geduurd en tot op heden is ons DNA even zo vaak gewijzigd. Nu is de mens bijna klaar en staan wij aan de drempel van een geheel nieuwe fase van ontwikkeling. De menselijke ontwikkeling begon als een darwinistisch proces waarbij tekortkomingen werden geëlimineerd. Deze natuurlijke selectie gebeurde generatie na generatie waardoor uiteindelijk het menselijk ras ontstond dat het nu is. Volgens Hawking is taal één van de onderscheidende aspecten van mens en dier. De taal ontwikkelde zich als instrument om te communiceren en informatie uit te wisselen. Daarnaast vormt een verschil met eerdere of andere soorten zich, doordat de evolutie zich niet alleen maar scheidt door natuurlijke selectie maar ook door extern verzonden informatie (evolutie van buitenaf). Hawking noemt dit fenomeen een externe transmissie fase, “an external transmission phase” (Kazan, 2010). In deze huidige fase van menselijke ontwikkeling is het menselijk DNA de afgelopen generaties niet significant veranderd. De extern verzonden informatie is de laatste generaties wel zeer snel gegroeid. Boeken, TV en radio-uitzendingen en overige media hebben allemaal informatie verzonden, informatie die werd geabsorbeerd door mensen.

Hawking spreekt in dit kader van een zelfontworpen evolutie (self designed evolution), een niet-darwinistische evolutie waarbinnen mensen hun eigen DNA gaan veranderen op hun eigen wijze; verandering die niet ontstaat vanwege ‘genetisch ongemak’; defecten die op natuurlijke wijze worden uitgefilterd gedurende enkele generaties en duizenden jaren in beslag nemen. Hawking meent dat de biologische defecten van de mens (het menselijk lichaam) in de naaste toekomst snel kunnen worden ‘gecorrigeerd’, omdat deze correcties slechts enkelvoudige genen betreffen. Andere menselijke kwaliteiten zoals intelligentie worden waarschijnlijk beïnvloed door de complexe structuren van de genen die het proces van het vinden van de juiste (enkelvoudige) genen compliceert, maar Hawking is er zeker van dat in de naaste toekomst de ontwikkeling van het menselijk DNA plaats zal vinden: “I am sure that during the next century, people will discover how to modify both intelligence, and instincts like aggression” (Kazan, 2010).

In dit kader claimt Hawking dat de mensheid zijn genetische informatie moet veranderen de altijd evoluerende kunstmatige intelligentie (AI) van computers te blijven beheersen. Of, zoals Walsh Hawking citeert “[W]e must develop as quickly as possible technologies that make possible a direct connection between brain and computer, so that artificial brains contribute to human intelligence rather than opposing it” (Walsh, 2001). Dit is een interessante gedachte waar overigens ook de nodige kritiek op is, bijvoorbeeld van Sue Mayer, de voormalig directeur onderzoeksbeleid van Genewatch, aangehaald in hetzelfde The Guardian artikel van Walsh, die meent dat de ideeën van Hawking eenvoudigweg naïef zijn. Volgens Mayer kan het menselijke brein niet de baas blijven van de zelflerende computer.

Hoe anders dan benadert de biologe en filosofe Donna Haraway de naar het schijnt, onvermijdelijke samenvloeiing van de mens en de gevolgen van haar technische gedachten, de machine? Om dit te begrijpen dienen wij eerst een bepaald inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de gedachten van Haraway over de ontwikkeling en eventuele overname van, zoals zij stelt, robots; de (door de mens) bedachte wereld van kunstmatige intelligente apparaten – computers. Dat doen wij door Haraway’s Cyborg Manifesto en haar meer recente Companion Species Manifesto te onderwerpen aan een analyse.

Co-evolutie, in de zin van Haraway die hiermee doelt op de ontwikkeling van een nieuwe, zonder enig precedent, soorten, kompaansoorten (companion species), oogt als een vaag concept van ontwikkeling. Mensen, bomen, honden, katten, vogels. Alles wat leeft evolueert. Maar waarom ontwikkelen soorten van leven zich? En, zeker bezien vanuit een deterministische of liever teleologisch standpunt, tot wat moeten de soorten leven zich ontwikkelen?

Volgens Haraway is de wereld te vergelijken met een knot; het zijn volgens haar veronderstellingen waarbinnen zowel biologisch als cultureel determinisme een misplaatste concreetheid vertonen. Dit zou wel eens de belangrijkste conclusie van Haraway kunnen zijn: “a bestiary of agencies, kinds of relatings, and scores of time trump the imaginings of even the most baroque cosmologists. For me, that is what ‘companion species’ signifies” (Haraway, 2003). Maar, hoe moeten wij dan de ontwikkeling van ons soort zien? Geloven wij echt dat ons bestaan wordt en zal worden beïnvloed door technologische ‘vooruitgang’? Naar mijn mening is de discussie over de ontwikkeling van de mens geen abstracte. We leven in een zich steeds veranderende wereld waardoor het lastig is te bedenken welke richting wij als soort naartoe gaan. Donna Haraway heeft in dit debat zeker een belangrijk element toegevoegd toen zij haar visie poneerde dat mens en machine uiteindelijk zullen samensmelten tot een nieuw soort, Cyborg.

Sherry Turkle schreef dat de tegenwoordige computers hetzelfde representeren als wat de beesten deden voor Darwin en dromen voor Freud, het zijn “test objects’ (Turkle, 1997), ze dagen mensen uit hun inzichten aan te scherpen, nieuwe inzichten te vergaren en nieuwe perspectieven te ontwikkelen. Computers dagen de mens dus uit na te denken over wat het menselijk leven eigenlijk is. Dat is zeker niet een gebied dat gereserveerd is voor filosofen en wetenschappers; iedereen doet hier aan mee omdat iedereen betrokken is in de dynamiek van het leven. Turkle observeert jonge kinderen die de computer hebben geadapteerd als een, zo zou Marshall McLuhan het zeggen, extensie van de zintuigen. Turkle publiceerde haar Life on the Screen in 1997 toen er nog geen tablets en smartphones waren, althans niet als mainstream technologie. De desktop computer, game consoles en andere digitale apparaten waren al wel verheven tot een bepaald gemeengoed en sierden menig woonkamer. Maar jonge kinderen in die tijd, maakten een ander onderscheid tussen subject en object, tussen mens en ding dan ouderen deden.

Volgens Maxim Februari, in zijn essay in De Gids van april 2014 waarin hij onder andere het werk van Rudy Kousbroek relateert aan de discussie over de invloed van alfa’s, bèta’s en gamma’s op de ontwikkeling van de (technische) ontwikkeling van de moderne maatschappij en de uitwassen van de technologie benoemt als het ding, is het ding overigens “duidelijk een dier”, althans, het ding heeft dierlijke trekken. Februari refereert onder andere aan een welhaast ‘conspiracy theory’ dat bepaalde Amerikaanse ondernemingen zoals Boston Dynamics in samenwerking met Google doende is een robotleger te ontwikkelen. Februari: “terwijl de politieke wereldgemeenschap even werd afgeleid door de Russische inname van de Krim, waren achter haar rug de dingen ongestoord bezig aan hun opmars”. Het leidt bij Februari dan tot de vraag of het ding een dier is. Zijn antwoord is simpel: Ja. Maar het vraagt [zelfs] om een humanistisch-ethisch-imbiciele-benadering. Gaan BigDog en WildCat[18] straks niet alleen interacteren met de wereld, maar ontwikkelen ze ook hun intelligentie en eigen moraal, dan moeten we ze ervan overtuigen dat samenleven vraagt om ethische reflectie.” (Februari, 2014). Februari weidt in zijn essay in De Gids van april 2014 verder uit over het ethisch-moralistisch aspect van het ding. Zo eiste één van de in het proces door Google gekochte leveranciers, dat er een onafhankelijke ethiekraad werd aangesteld die “het hoofd moet breken over omgangsregels tussen mens en machine.” (id.)

Voordat wij ons verdiepen in de design van het huidige ding (vooruitlopend op de analyse van Bruno Latour’s Actor Network Theory en de filosofie van het ding), zoals zowel Turkle als de hierna te analyseren Bruno Latour en Donald Norman het fenomeen benoemen, dienen wij de gedachten van Donna Haraway en Stephen Hawking nog eenmaal te benadrukken omdat deze twee wetenschappers mijnsinziens een duidelijke stempel drukken op de wijze waarop het discours over de ontwikkeling van de versmelting van mens en machine zich vormt.

Haraway meent dat de Companion Species, het nieuwe soort van leven dat ontstaat uit de versmelting, de symbiose van mens en machine, eerder een implosie van de natuur en cultuur is dan een explosie van de historisch specifiek beschouwde samenleving van meerdere soorten (Haraway betrekt deze grondgedachte op haar ‘kompaansoort’, de hond. Volgens haar zijn de verschillende kompaansoorten gebonden in significant anders zijn, “bonded in significant otherness” (Haraway, 2003). En dat is precies de kern, de kernel wellicht, van wat Cyborg is; alle soorten maken deel uit van een groter geheel, allen zijn uniek (dus ook Cyborgs) en allen zijn elkaars kompaan. De mens is dus ook een kompaansoort. Dat klinkt als een welhaast democratisch principe en staat recht tegenover de gedachte van de mens als een Über-soort, in tegenstelling tot de naar menselijke maatstaven relatief eenvoudig en minderontwikkelde soorten zoals hond. Het is, zoals Haraway het benoemt, een telos van alles, de realisatie van de intentie, een projectie van de menselijkheid op andere soorten[19]. Volgens Haraway is de mens overigens wel de uniek leider in de biohierarchie omdat de mens in staat is te abstraheren en taal te gebruiken als communicatieinstrument. Overigens zijn deze kwaliteiten niet van belang voor Haraway in de relatie die wij hebben met kompaansoorten.

Haraway schetst ontegenzeggelijk een wereld met licht-utopische kenmerken, een symbiose van kompanen, al dan niet gedreven vanuit een innovatiedrang die zich al dan niet manifesteert in een technologisch deterministisch telos dat te maken heeft met samenleven, symbiose van verschillende soorten van leven. Maar het was Stephan Hawking die juist, vanuit zijn kennis en ervaring met de versmelting van mens en machine, zitting nam in de Cambridge denktank met redenen van angst en kritiek over wie uiteindelijk de macht heeft over het leven, mens of machine?

Hawking gelooft dat als wij doorgaan met het produceren van robots op de huidige schaal en voorzien van kunstmatige intelligentie én gekoppeld aan de competentie om te leren hetgeen onherroepelijk leidt tot de capaciteit om te zelf-coderen, deze apparaten, machines de wereld zullen overnemen. En op het scherp van deze snede dient de discussie plaats te vinden over de welhaast onherroepelijke versmelting van mens en machine met als grote vragen of de mens cyborg wordt, of andere kompaansoorten dat dan ook worden en wat nu eigenlijk de voor’s en tegens zijn van deze ontwikkeling.

Dat debat vindt een essentiële kern in hoe wij kijken naar de verre toekomst maar ook waar wij ons momenteel mee bezig houden, welke actoren in evenzo welke netwerken een rol nemen, een verantwoordelijkheid hebben in de directe ontwikkeling van het leven. Dat in deze ontwikkelingen dingen een belangrijke rol spelen, is helder. Maar hoe werkt dat dan met die ontwikkeling van het ding? Om deze vraag te beantwoorden analyseren wij academische theorieën van designconcepten van de Franse filosoof Bruno Latour: “[D]esign has been extended from the details of daily objects to cities, landscapes, nations, cultures, bodies, genes, and, as I will argue, to nature itself – which is in great need of being re-designed. It is as though the meaning of the word has grown in what logicians refer to as ‘ comprehension’ and ‘ extension’. First, it has grown in comprehension – it has eaten up more and more elements of what a thing[20] is. Secondly, it has grown in extension – design is applicable to ever-larger assemblages of production. The range of things that can be designed is far wider now than a limited list of ordinary or even luxury goods” (Latour in Schinkel & Noordegraaf-Eelens, p.151).

En verder: “To think of artefacts in terms of design means conceiving of them less and less as modernist objects, and conceiving of them more and more as things. To use my language, artefacts are becoming conceivable as complex assemblies of contradictory issues (I remind you that this is the etymological meaning of the word thingin English as well as in other European languages)”. […] The transformation of objects into signs has been greatly accelerated by the spread of computers. It is obvious that digitalization has done a lot to expand semiotics to the core of objectivity: when almost every feature of digitalized artefacts is “ written down” in codes and software, it is no wonder that hermeneutics have seeped deeper and deeper into the very definition of materiality”. “Although the old dichotomy between function and form could be vaguely maintained for a hammer, a locomotive or a chair, it is ridiculous when applied to a mobile phone”.(Latour in Schinkel & Noordegraaf-Eelens, p.154).

 

Ethische aspecten

Dat technologie alom aanwezig is en een bepaalde impact op het menselijk denken en doen heeft, staat buiten elke discussie. Natuurlijk zijn er bepaalde individuen die de ontwikkeling van de technologieën dan wel te snel vinden gaan, dan wel onnodig (we hadden het vroeger toch ook niet) dan wel onethisch of zelfs gevaarlijk. Het feit dat men kritiek heeft op de ontwikkelingen, is op zich, naar mijn mening, een goede zaak. Wij willen nu eenmaal niet alles voor zoete koek slikken en bekendmakingen van beperkingen in de privacy door bijvoorbeeld het gedrag van veiligheidsorganisaties als NSA door klokkenluiders als Snowdon en Assange, leveren momenteel brede maatschappelijke discussies die al dan niet gevoed worden door kennis of juist geen kennis van zaken.

Er is in deze gevallen sprake van een diffusie van ICT als een instrument van vooruitgang of, zoals Rogers het noemt “het proces waarbij een innovatie wordt gecommuniceerd via verschillende kanalen op verschillende tijdstippen naar de verschillende leden van een sociaal systeem” (Rogers 1955 in Pijpers et al. 2002). Peter Sloterdijk politiseerde dit fenomeen al in 1983 in zijn overwegingen vooraf bij zijn Kritiek van de cynische rede toen hij de verlichting beschreef en zei dat “[N]aast de belangrijkste breking van de verlichting ondergaat door de antire-reflexieve politiek van de heersende machten, die bewust streven naar heGt handhaven van de naïviteit van anderen, zien we nog andere brekingen en onregelmatigheden in de ontwikkeling, waardoor de verlichting tot aan de rand van een ‘zelfdementi’ wordt gedreven” (Sloterdijk 2013, p. 130).

Veel mensen hebben tegenwoordig kritiek op innovatie die amper stoelt op kennis omtrent de fenomenen waartegen zo hard wordt geageerd omdat die innovaties ogenschijnlijk indruisen tegen de stabiliteit van het systeem, het sociale systeem, waarvan Pijpers zegt dat dit “wordt gedefinieerd als een aantal afhankelijke groepen met een gemeenschappelijke doel voor ogen die betrokken zijn bij het oplossen van een probleem” (Pijpers 2002). De vraag is nu hoezeer mensen betrokken willen zijn bij het oplossen van problemen. Hebben mensen in de regel niet de drang om juist alles ‘bij het oude’ te houden? Wordt vernieuwing in het algemeen en technologische vernieuwing in het bijzonder, nu juist niet gezien – ervaren – als een bedreiging?

Op 23 oktober 2013 schrijft Seth Godin in zijn blog “Growth is messy and dangerous. Life is messy and dangerous. When we insist on a guarantee, an ever-increasing standard in everything we measure and a Hollywood ending, we get none of those” (Godin 2013). Godin refereert aan een gedragsfenomeen waarin wij, de mens, onze, naar zijn mening, kwaliteit om betrokken te zijn met situaties die misschien niet de uitkomst hebben om risicovrij genoeg zijn “to belong in the palace. By insulating ourselves from perceived risk, from people and places that might not like us, appreciate us or guarantee us a smooth ride, we spend our day in a prison we’ve built for ourself. Shiny, but hardly nurturing” (Godin, 2013).

Godin schetst ons een Foucaultiaanse dystopie van de mens ineen zelf aangemeten keurslijf; de mens wil nu eenmaal in een systeem verkeren dat herkend en erkend is en waartoe men zich bekent. Technologie heeft een bepaald vernieuwingsbeeld in zich; vaal wordt verondersteld dat nieuwe technologie leidt tot een nieuwe wereld, een Brave New World, om Aldous Huxley maar weer eens aan te halen.

Voor de opleiding Digitale Media en Communicatie gelden deze uitgangspunten evenzeer; men dient over de ethiek van de relatie mens en machine na te denken. Men dient de voor- en nadelen van ontwikkelingen trachten in te schatten en men dient te beseffen dat elke (technologische) ontwikkeling een impact heeft op de samenleving. Daarbij geldt tevens dat de technologische ontwikkelingen dienen te worden vormgegeven zodat mensen die ontwikkelingen kunnen begrijpen en, indien gewenst, kunnen gebruiken. Naast het creëren van vraag, hetgeen een economisch principe is, dient de nieuwe technologische ontwikkeling – het ding – dus te worden vormgegeven, gedesigneerd (designed). In de designatie onderscheiden wij twee categorieën designprincipes. De eerste categorie betreft principes die een humaan-ethische basis hebben, Bruno Latour schreef hierover, en principes gebaseerd op socio-culturele conventies en semiotiek. In het tweede geval gebruiken wij het werk van Donald Norman.

 

Design principes

Voor Bruno Latour is design uiterst relevant omdat het overal en altijd is en omdat designers de moraliteit van de samenleving voeden. En dat is een topos dat zwaar telt. Immers, ontwerpers (designers) geven de wereld vorm en als zij hun werk serieus nemen dienen zij ook te aanvaarden dat aan hun werk ethische en morele dimensies kleven die impact hebben op wat zij doen en hoe hun werk wordt geïnterpreteerd. Het zij implicaties die serieus moeten worden genomen omdat het werk van de designers een hoge mate van impact heeft op de samenleving. Donald Norman spreekt in dit kader van

Een tweede principe van Latour betreft de representatie en communicatie van design. Hij vraagt zich af wat design meer kan doen dan louter de werkelijkheid te representeren en dus objecten in een vacuüm te plaatsen. Volgens Latour[21] heeft de designwereld voortreffelijk werk geleverd als het gaat om het ‘tekenen van objecten, de fysieke design, zeg ‘hoe het eruit ziet’. Maar wat deze prachtige tekeningen altijd missen is de impressie van de controversies en vele tegenstrijdige belanghebbenden. Veel studenten die Latour heeft geïnterviewd stellen de vraag hoe een dergelijk complex sociaal service-gebaseerd design moet worden gerepresenteerd: “We don’t yet have a language that’s developed enough in this sphere and it seems to me that it’s a prime area for further development in design research.” (Latour in Spark, 2009)

Latour constateert een dichotomie van functie en design (vormgeving) van, wat hij stoïcijns het ‘Ding[22]’ noemt, het object met een bepaalde functie en op een bepaalde wijze vormgegeven. Ook Donald Norman heeft het over dingen. Beide auteurs duiden dit begrip als bedacht voorwerp, iets dat door de mens is ontwikkeld om iets te doen en er op een bepaalde manier uit ziet. En in het domein van de versmelting van mens en machine, is deze duiding even treffend als van toepassing; een ding dat dicht tegen (of in)het lichaam wordt gedragen en iets doet.

Bruno Latour bespreekt in hoofdstuk 9 van In Medias Res zijn vijf designpricipes (Schinkel en Noordegraaf-Eelens, 2011)).

Design betreft niet het construeren of bouwen van een ding. Het betreft hier het principe van wat Latour ‘Modesty’ noemt, wellicht het beste te vertalen met discretie of bescheidenheid. Die discretie betreft primair het feit dat design moet worden gezien als een ontwerpproces en niet ten doel heeft ‘af’ te zijn. Het is per slot een ontwerp van een ding en niet het ding zelf. Dat ontwerp dient, en dat is het tweede principe, met de nodige voorzichtigheid te uitgevoerd. Design heeft een bepaalde gedetailleerdheid nodig en verdraagt dus geen bruutheid. Ten derde kan een ontwerp worden geïnterpreteerd. Dat komt volgens Latour omdat het design een doel heeft en beschikt over taal, ‘semiotic skills’. Het vierde principe is dat design altijd een herontwerp is van een ander ding terwijl de ethische dimensie van het goed en slecht het vijfde designprincipe van Latour betreft.

Preece et al[23] geeft een samenvatting van de design principes van Donald Norman, principes die goed toepasbaar zijn in de praktijk van het vormgeven van dingen zijn:

Visibility (zichtbaarheid) – hoe meer zichtbaar functies zijn, hoe sneller gebruikers zullen weten (begrijpen) wat de volgende stap moet zijn. Daar staat tegenover dat niet-zichtbare functies moeilijker zijn om te vinden en meer kennis vereisen om ze te gebruiken.

Feedback (terugkoppeling) – Terugkoppeling gaat over het terugsturen van informatie over een actie die voltooid is en wat dus is afgerond. Hierdoor kan de gebruiker doorgaan (met een volgende stap). Er zijn verschillende vormen van terugkoppeling voorhanden zoals interactie design-audio, tactiel, verbaal en combinaties hiervan.

Constraints (beperkingen) – Het designconcept van de tekortkomingen refereert aan het bepalen van manieren van uitsluitingen van gebruikersinteractie die plaats kan hebben op een gegeven moment. Dat kan op verschillende manieren worden gerealiseerd.

Mapping (karteren/in kaart brengen/relaties begrijpen) – Dit refereert aan de relatie tussen de regulatoren en hun effecten in de wereld. Bijna alle artefacten hebben een bepaalde kartering nodig van de regulatoren en hun effecten of dat nu een zaklamp is, een auto, elektriciteitscentrale of een cockpit. Een voorbeeld van goede kartering zijn de cursurpijltjes van een toetsenbord.

Consistency (consistentie) – Dit refereert aan het ontwerpen van interfaces waarin gelijksoortige handelingen en gebruik gelijksoortige elementen bezitten om die gelijksoortige handelingen te verrichten. Een consistente interface is er een die regels volgt zoals de algemene regel om alle objecten te selecteren. Een voorbeeld van een consistente handeling is om dezelfde toetsen in te drukken om, om het even welke grafische objecten te highlighten, bijvoorbeeld door steeds de linker muisknop in te drukken. Inconsistente interfaces staan uitzonderingen op de regel toe.

Affordance (toekenning) – Is een term die refereert aan een attribuut van een object waardoor men begrijpt waartoe dat object dient. Een muisknop bijvoorbeeld vraagt in ingedrukt te worden (om ‘iets’ aan te klikken) door de manier waarop het fysiek beperkt (constrain) is in haar plastic omhulsel. Op het meest eenvoudige niveau betekent toekenning “to give a clue” (Norman, 1988). Als de toekenningen van een fysiek object perceptueel voor de hand liggen, is het eenvoudig te begrijpen hoe ermee om te gaan.

Deze designprincipes nu, dienen als uitgangspunt voor het ontwikkelen van nieuwe applicaties – zowel producten als diensten – waarbij de relatie van mens en machine steeds de oorsprong zijn. “Techniek staat niet tegenover of naast de mens, maar is onderdeel van de mens”, claimt Jos de Mul claimt in i-Filosofie van 6 maart 2014. Daarbij heeft technologie een dienende rol; technologie doet dingen die bedacht zijn dóór de mens vóór de mens. En dat impliceert dat technologie nooit een object op zich is.

In zijn essay “Alfa” in De Gids van april 2014, besluit Maxim Februari dat het de alfa’s zijn die de technologische ontwikkelingen initiëren en controleren en de beta’s die deze ontwikkelingen programmeren en uitvoeren: “Menselijke waarden opleggen aan de techniek. Het is zonder twijfel de zwaarste opgave van onze tijd en we zullen alleen slagen als we ongegeneerd alfa worden en allereerst het menselijke zien on onszelf.” (Februari, 2014).

 

Business Modeling.

Dit theoretisch kader voor de cursus (minor) zou incompleet zijn zonder aandacht te besteden aan de meer economische eigenschappen van de technologische ontwikkelingen. Aspecten als bruikbaarheid en vooral levensvatbaarheid (afstemming van vraag en het aan te bieden product of dienst) dienen tot in detail te worden betrokken. De algemene noemer hiervoor is het begrip Business Modeling dat inmiddels verworden is tot een buzzword in white-collar-omgevingen én HBO-instellingen.

Een Business model is “een blauwdruk hoe een network van organisaties wil samenwerken om waardecreatie en –behoud van de nieuwe innovatieve dienst (of product) te realiseren.” (Bouwman et al. 2008). En daarbij geldt een aantal parameters die, als geheel, de innovatieve technologische ontwikkeling (dienst of product) dient te borgen.

Als het gaat om business modeling, is er sprake van een groot aantal modelvarianten waarbij uiteindelijk gekozen is voor de door TU Delft en het voormalig Telematica Instituut (tegenwoordig Novay) ontwikkeld model, genaamd S.T.O.F[24].

De reden voor deze keuze is enerzijds dat S.T.O.F. ontwikkeld vanuit een robuustheidsprincipe – op basis van een serie levensvatbaarheidscontroles wordt bepaald of de nieuwe technologische toepassing geschikt en dus levensvatbaar is – en anderzijds wordt de dienst ontwikkeld op basis van co-creatie en degelijk onderzoek naar gebruiksintentie.

Het doel van business modeling is het inschatten van risico’s bij implementatie van de technologieën en dient dus een economisch doel. Die economie hoeft niet perse een geldelijke winst op te leveren. In het modeleren van business gaat het over het elimineren van risico’s en het inschatten van de levensvatbaarheid.

 

 

Conclusie en discussie

 

Peter [Sloterdijk] asks his master Heidegger the rather mischievous questions: “When you say Dasein is thrown into the world, where is it thrown? What’s the temperature there, the color of the walls, the material that has been chosen, the technology for disposing of refuse, the cost of the air-conditioning, and so on? ”Here the apparently deep philosophical ontology of “Being qua Being” takes a rather different turn. Suddenly we realize that it is the “pro-found question” of Being that has been too superficially considered: Dasein has no clothes, no habitat, no biology, no hormones, no atmosphere around it, no medication, no viable transportation system even to reach his Hütte in the Black Forest. Dasein is thrown into the world but is so naked that it doesn’t stand much chance of survival.

Bruno Latour[25]

April 2014 was de maand van de filosofie in Nederland. Het thema was technologie. Vooraanstaande filosofen kwamen aan het woord. Jos de Mul, Ab Verhage, Maxim Februari. Technologie is relevant en allesomvattend. Het is, zoals het Engels het zo mooi noemt ubiquitous; het is er altijd. Wij zijn als mens verweven met technologie en kunnen niet zonder. Technologie verschaft de mens een instrumentarium waarmee het leven eenvoudiger kan worden. Ooit werd de heer Moulinard, naamgever van het Franse huishoudelijke apparatenbedrijf Moulinex ‘le liberateur des femmes aux foyer’ (huisvrouwen) genoemd; hij leverde technologie die de vrouw tijd gaf haarzelf te zijn. En nog steeds dicht een grote groep mensen heil aan de technologische ontwikkelingen.

Aan de andere hand horen wij klaagzangen over wat technologie ons allemaal aandoet. Auto’s rijden op benzine die spoedig op is, Internet verspreidt pornografie en pedofielen gaan praktisch ongestoord hun gang en nieuwe, vaak dubieuze economische systemen komen en gaan in ‘warp-speed’ (bitcoin, Lingdons).

Ontwikkeling – en dus verandering – leidt vaak tot weerstand: vroeger was alles beter, is steeds weer het motto. Maar waarom? Een eenvoudige stelling voor het principe van ontwikkeling is dat de technologie niet te stoppen is; men kan er maar beter in meegaan. En dat gebeurt dan ook op grote schaal: wie kan zich nog een maatschappij zonder smartphone, tablet, telefoon, auto, fiets, gasfornuis, elektrisch licht, centrale verwarming, poloshirts, schoenen, waterleiding, openbaar vervoer, stoplichten, en hoever moet ik doorgaan, voorstellen?

Technologieën komen en gaan. Sommige toepassingen worden geremedieerd, andere verdwijnen geheel. Maar steeds hebben de ideeën en ontwikkelingen een deel gehad in de dagelijkse gang van zaken.

Het is van groot belang moderne, digitale technieken te bestuderen, erop te anticiperen en vooral te begrijpen om hun toegevoegde waarde te onderkennen en, indien wenselijk, tot te bekennen.

Referenties

Arendt, H. (2009). De menselijke conditie [The Human Condition] (C. Houwaard Trans.). (Tweede oplage 2009, herziene editie uit 1968n (Uitgeverij het Spectrum) ed.). Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Balsamo. A. (1996). Reading cyborgs, writing feminism: Reading body in contemporary culture. Technologies of the gendered body: Reading cyborg women. (pp. 17–40). Durham: Duke University Press.

Bell, G. (2013). Your uploaded life. Retrieved 27 Maart 2014, 2014, Retrieved from http://totalrecallbook.com/about-the-book/

Bloemink, S. (2013, February 7, 2013). In de amygdala-hoek. het verzet tegen de breincultuur groeit. De Groene Amsterdammer, , 18 -21.

Blue brain project. (2010). Retrieved January 2014 Retrieved from http://bluebrain.epfl.ch/

Bouwman, H. e. a. (2008). Mobile service innovation and business models Springer-Verlag.

Butler, O. (2000). Lilith’s brood. New York: Hachette Book Group.

Chomsky, N. (October 1997). What makes mainstream media mainstream. Retrieved March 25, 2013, Retrieved from http://www.zcommunications.org/what-makes-mainstream-media-mainstream-by-noam-chomsky

Communicatie Wetenschappen. (2013). Alphabetic list of theories. Retrieved 21 oktobver 2013 Retrieved from http://www.utwente.nl/cw/theorieenoverzicht/Alphabetic%20list%20of%20theories/

Creeber, G. and Martin, R. (eds). (2009). Digital cultures. understanding new media. Maidenhead, UK: Open University Press McGraw-Hill Education.

Creeber, G. and Martin, R. (eds) (Ed.). (2009). Digital cultures. understanding new media. Maidenhead: Open University Press McGraw-Hill Education.

DMC. (2013). In DMC (Ed.), DMC stusiegids 2013-2014. Utrecht: Hogeschool Utrechrt.

Ellul, J. (1980). The technologocal system

[Le Systeme technicien] (J. Neugroschel Trans.). New York: The Continuum Publishing Corporation.

Februari, M. (2014, Alfa. De Gids, April, 3-7.

Freud, S. (1929). Civilization and its discontent. Buckinghamsire: Chrysoma Associated Limited.

Godin, S.Our christal palace. Retrieved 23 October 2013 Retrieved from http://sethgodin.typepad.com/seths_blog/2013/10/our-crystal-palace.html

Godin, S.Our cristal palace. Retrieved 23 oktober 2013 Retrieved from http://sethgodin.typepad.com/seths_blog/2013/10/our-crystal-palace.html

Haraway, D. (2003). The companion species manifesto: Dogs, people, and significant otherness. (pp. 1-39). Chicago: Prickly Paradigm Press.

Haraway. D. (1991). A cyborg manifesto: Science, technology, and socialist feminism in the late twentieth century. In J. Simians (Ed.), Cyborgs, and women. the reinvention of nature (pp. 149-181) Routledge.

Ihde. D. (2002). Bodies from real to virtual. : Bodies in Technology, University of Ninnesota, , 3-36.

Barnard, C. (Producer), & Jonze, S. (Director). (2013). Her. [Motion Picture] Holywood:

Kazan, C. (2009). Stephen hawking: “The human species has entered a new stage of evolution”. Retrieved, Februari 2014, Retrieved from http://www.dailygalaxy.com/my_weblog/2010/01/stephen-hawking-the-human-species-has-entered-a-new-stage-of-evolution-the-daily-galaxy-top-story-of.html

Latour, B. (2008). A cautious prometheus? A few steps toward a philosophy of design (with special attention to peter sloterdijk) . Retrieved Januari, 2013 Retrieved from http://www.bruno-latour

Lister M., Dovey J., Giddings S., Grant I., Kelly K. (2009). New media: A critical introduction second edition (second edition ed.). Abingdon, Oxon: Routledge.

Mak, G. (2001). Het ontsnapte land (Tweede, herziene en uitgebreide druk ed.). Amsterdam/Antwerpen: Atlas. doi:D/2001/0108/518

McLuhan, M. & Fiore, Q. (1996). The medium is the massage (twelve ed.). London: Penguin Books.

Mul, J. d. (2014). De techniek van het menszijn. I-Filosofie, ISVW Uirgevers Tijdschrift, Maart, #6

Norman, D. (1999). The design of everyday things . London: The MIT Press.

Norman, D. (2007). The design of future things. New York: Basic Books.

NWO. (2013). Acceptatie idee hangt meer af van type leidinggevende dan van inhoud idee. Retrieved 19 oktober 2013 Retrieved from http://www.nwo.nl/actueel/nieuws/2013/acceptatie-idee-hangt-meer-af-van-type-leidinggevende-dan-van-inhoud-idee.html

NWO. (2013). Acceptatie idee hangt meer af van type leidinggevende dan van inhoud idee. Retrieved, Februari 2014, Retrieved from http://www.nwo.nl/actueel/nieuws/2013/acceptatie-idee-hangt-meer-af-van-type-leidinggevende-dan-van-inhoud-idee.html

Pijpers, A., Montfort, K. avn & Heemstra, F. (2002). Acceptatie van ICT. theorie en veldwerl onder topmanagers. Bedrijfskunde, jaargang 74(4)

Read, H. (1977). Filosofie van de moderne kunst [The Philosophy of Modern Art] (N. Fuchs-van Maaren Trans.). Amsterdam: Meulenhof.

Sanou, B. (2013). ICT facts and figures. the world in 2013

Schinkel, W., en Noordegraaf-Eelens, L. (Ed.). (2011). In medias res:Peter sloterdijk’s spherological poetics of being. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Sloterdijk, P. (2013). Kritiek van de cynische rede [Kritik der zynischen Vernuft (1983)] (Davids, T., herzien door Driessen, H. Trans.). (Herziene editie van de in 1984 uitgegeven editie bij Uitgeverij De Arbeiderspers ed.). Amsterdam: Boom.

Sloterdijk, P. (2013). Kritiek van de cynische rede (Davids, T., herzien door Driessen, H. Trans.). Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Turkle, S. (1997). Life on the screen. New York: Touchstone.

Ungerleider, N.Stephen hawking joins anti-robot apocalypse think tank. Retrieved, January 18, 2013, Retrieved from http://www.fastcompany.com/3004599/stephen-hawking-joins-anti-robot-apocalypse-think-tank

Universiteit Twente.Alphabetic list of theories. Retrieved October 21, 2013 Retrieved from http://www.utwente.nl/cw/theorieenoverzicht/Alphabetic%20list%20of%20theories/

Waldby, C. (2000). The visible human project: Data into flesh, flesh into data . In Janine Marchessault and Kim Sawchuck (Ed.), [Wild Science: Reading Feminism, Medicine and the Media] (pp. 24-38). New York: Routledge.

 

 

Written by Kees Winkel

May 9, 2014 at 14:01

Posted in 1

Tagged with , , ,

Murw gebeukt door de machine

leave a comment »

April is de maand van de filosofie en daar hoort uiteraard het nadenken over de rol van technologie in de samenleving bij. De Franse filosoof Jaques Elul – niet de bekendste in Nederland maar zeker zeer interessant- is een van de belangrijke denkers over technologie. Hierbij een artikel van Frank Mulder in de Groene Amsterdammer van vandaag. Zeer leesbaar en hoogst interessant voor hen die ook durven denken over de ethiek van de technologische ontwikkelingen. Veel plezier.

Elul technologie GA 270314 (PDF taken from http://www.groene.nl/artikel/murw-gebeukt-door-de-machine)

 

Written by Kees Winkel

March 27, 2014 at 18:26

ETEC 511 – Discourse Leadership / Cyborgs

leave a comment »

I came across this nice outline of Donna Haraway’s Cyborg Maifesto. It is really worth giving it a few moments.

 

Outline of the manifesto

ETEC 511 – Discourse Leadership / Cyborgs.

Written by Kees Winkel

January 15, 2014 at 14:10

Posted in 1

Tagged with , ,

2013 in review

leave a comment »

The WordPress.com stats helper monkeys prepared a 2013 annual report for this blog.

Here’s an excerpt:

A San Francisco cable car holds 60 people. This blog was viewed about 2,900 times in 2013. If it were a cable car, it would take about 48 trips to carry that many people.

Click here to see the complete report.

Written by Kees Winkel

December 31, 2013 at 10:16

Posted in 1

2013: The Internet of Things, Disappearing Messages, and Twitter’s IPO—The Year’s Most Notable Stories | MIT Technology Review

leave a comment »

Written by Kees Winkel

December 26, 2013 at 13:46

Posted in 1

UMP | University of Minnesota Press Blog: New media and old philosophy: What would Vilém Flusser think about e-books?

leave a comment »

Written by Kees Winkel

December 8, 2013 at 13:34

Posted in 1

Tagged with , , ,

Steve Mann, Inventor, Allegedly Attacked At Paris McDonald’s For Wearing Digital Eye Glass (PHOTOS)

leave a comment »

Although from last year, this story is really amazing (as many may already know):

Steve Mann, Inventor, Allegedly Attacked At Paris McDonald’s For Wearing Digital Eye Glass (PHOTOS).

Written by Kees Winkel

November 23, 2013 at 11:39